Waarschuwingslampjes verlichting
In deze paragraaf een overzicht van alle waarschuwingslampjes met betrekking tot de verlichting in 1 handig overzicht.
In 75 procent van de theorie-examens komt er wel een vraag voor over de verlichting. Zorg er voor dat je dit overzicht goed kent.
Stadslicht mag je alleen aan hebben op momenten dat je geen lichten hoeft aan te hebben. Rijden in het donker met stadslicht is altijd verboden.
Als je lichten aan moet hebben, dan is dit minimaal dimlicht. Gelijktijdig met stads, dim of grootlicht moeten de achterlichten en verlichting van de achterkentekenplaat branden. Je moet ‘s nachts en overdag als het zicht ernstig wordt belemmert verlichting aan hebben. Het zicht kan ernstig belemmert worden door:
- Een laagstaande zon;
- Regen;
- Sneeuw;
- Mist;
- Bomen;
- Het rijden in tunnels;
- Schemering;
- Het rijden in polders (polderblindheid).
Wanneer dit lampje brandt, gebruik je het groot licht van je auto. Wanneer je op donkere wegen rijdt, zorgt dit voor een goede verlichting van het wegdek en de omgeving. Hij schijnt namelijk verder dan je dimlicht en hij schijnt recht vooruit in plaats van naar beneden.
Grootlicht mag je niet aan hebben bij:
- Dag;
- Tegenkomen van andere weggebruikers (dus ook voetgangers);
- Het op korte afstand volgen van een ander voertuig.
Het groot licht werkt namelijk erg verblindend voor tegenliggers, waardoor zij een grotere kans op ongelukken hebben.
Een veel voorkomend misverstand is dat e geen groot licht aan mag hebben binnen de bebouwde kom. Dat is niet waar. Ook binnen de bebouwde kom mag je rijden met groot licht aan.
Als door sneeuwval of mist (dus niet bij regen) het zicht minder is dan 50 meter mag je het mistachterlicht aan doen. Dit mag zowel binnen als buiten de bebouwde kom.
Zodra het mistachterlicht brandt moet er op het dashboard dit controlelampje branden. Dit omdat veel mensen vergeten het mistachterlicht uit te doen als deze niet meer nodig is.
De meeste auto’s hebben 1 mistachterlicht en wel aan de linkerkant. Dit omdat het gebruik van 1 mistachterlicht niet de indruk wekt dat je aan het remmen bent, wat met twee mistachterlichten wel het geval is.
Bij regen mag je geen mistachterlicht aan hebben omdat de reflectie op het wegdek heel hinderlijk is.
Mistlicht aan de voorzijde van de auto mag branden als het zicht door regen, sneeuwval of mist ernstig wordt belemmerd. Er is sprake van ernstig belemmeren als het zicht minder is dan 200 meter. De combinatie grootlicht en mistlicht is niet aan te bevelen omdat het grote licht terugkaatst van de mist. Als je dan toch verlichting wil voeren doe dan stads of dimlicht aan.
Mistlampen schijnen als het ware onder de mist door. Gewone koplampen schijnen tegen de mist aan, waardoor het licht terug gekaatst wordt.
Het rijden in dichte mist is niet alleen vervelend, maar ook zeer gevaarlijk. Als er ongevallen gebeuren in de mist zijn dit vaak ongevallen waar veel voertuigen bij betrokken zijn. Veel bestuurders rijden te hard in de mist.
Zodra er sprake is van mist moet je de snelheid gelijkmatig verlagen en de afstand tot je voorganger vergroten.
De richtingaanwijzerlampjes branden wanneer je de richtingaanwijzer gebruikt om links- of rechtsaf te slaan. Het richtingspijltje, afhankelijk van welke kant je opgaat, zal dan knipperen.
Wanneer je de alarmlichten gebruikt (knop met twee rode driehoeken in elkaar), zullen beide lampjes knipperen.
Als dit lampje brandt is een remlicht stuk. Vervang het lampje zo snel mogelijk.
Soms staat er ook aangegeven op de boordcomputer welke lamp stuk is en vervangen moet worden.